-
1 habiller
habiller [aabiejee]2 bekleden ⇒ hullen (in), verkleden3 klaarmaken ⇒ schoonmaken, opmaken♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 faut-il s'habiller pour cette réception? • moet je avondkleding aan bij die receptie?s'habiller chez un couturier • z'n kleren kopen bij een couturier1. v1) (aan)kleden2) verkleden3) klaarmaken, opmaken2. s'habillerv -
2 habiller une pièce de viande
habiller une pièce de viandeDictionnaire français-néerlandais > habiller une pièce de viande
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский